Het is de avond voor vertrek en we werden naar het middendek geroepen. Sam kwam met de mededeling waar we allemaal al op hoopten: ‘De scheepsovername is begonnen!’ Iedereen was zich aan het voorbereiden op zijn taak. Ik was vanaf nu één van de drie machinisten aan boord. De volgende ochtend zouden we vertrekken en dat betekent dus dat we die dag begonnen met het controleren van de machinekamer en in het bijzonder de motor. Wat doe je dan allemaal aan boord? Het antwoord is niet eenduidig, namelijk een hele boel.
Voor het starten van de motor moet je het olie- en koelwaterniveau controleren. Als alles in orde was, gaf je het door aan de kapitein, wanneer zij (de kapitein van de scheepsovername was een zij) dat wilde kan je de motor starten. Daarvoor moet je de vetpomp (om de ruimte om schroefas af te dichten tegen water) en de roerbediening aanpassen. Wanneer alles draait, controleer je nog of er bij de motor niets lekt of rammelt.
Een dagelijkse taak is het aan- en uitzetten van de watermaker. We hebben zowel gezeild als gemotord. Op de eerste dag waren we vooral bezig met wat klusjes aan dek. Ook hebben natuurlijk we de motor gecontroleerd en de vetpomp bijgevuld.
’s Avonds na een paar uur varen ging er een alarm af. Niemand wist wat het was. Wij konden als leerling-machinisten natuurlijk niet zoveel doen, maar toen eenmaal het probleem gevonden was, konden we helpen met de oplossing. Na een tijdje bleek dat de bediening van de motor te heet was geworden doordat er te weinig luchtstroom was. Het was windstil en erg heet. In de avond hebben we met behulp van een slang een constructie gemaakt zodat lucht uit de ventilatie gericht kon worden op het kastje. Sindsdien is die niet meer te heet geworden (het alarm was bij 60 graden Celsius, het kastje is nu nog maar 45 graden als de motor draait). Op de tweede dag heb ik de rubbers van alle luiken en deuren ingesmeerd met vaseline, daardoor blijven ze soepel en drogen ze niet uit. Zo blijven we droog als we mogelijk in een storm terechtkomen. Daarnaast hebben we de blinders van de patrijspoorten (luiken voor die dicht kunnen mocht het gevaar bestaan dat het glas breekt) gesmeerd waar nodig. Sommige gingen perfect, andere zaten muurvast. Ook heb ik nog de scharnieren van de stuurhutdeuren gesmeerd. Verder ben ik het visruim in geweest om te kijken naar lekkages en we hebben de olie, diesel en waterfilters geteld. Als die namelijk op zijn, hebben we een groot probleem. Maar gelukkig, we hebben nog meer dan genoeg om thuis te komen.
Ik heb de twee andere machinisten een rondleiding door de machinekamer gegeven, want ik wist er al best veel van en zij wisten er nog niet zoveel vanaf. Tijdens het zeilen op de derde dag heb ik in de ochtend samen met de andere machinisten verf weggehaald uit een deel van de machinekamer. Dit deel gaan we opnieuw verven. Na de lunch, ging de motor aan en dus werd het veel te heet om nog te kunnen werken (de trap naar beneden is wel vijftig graden Celsius). Zelfs zonder motor is het erg heet in de machinekamer. Hopelijk kunnen we snel verder en het afmaken. Het was zwaar werk, maar als het klaar is, kan ik trots zijn op het resultaat. Op dit moment zijn we er nog druk mee bezig. Ik zat van boven tot onder vol met vegen roest, roet en andere viezigheid. Elke keer als ik boven kwam om even wat te drinken, zei iedereen dat ik ‘een beetje’ vies was. Wat vreemd als je staat te ploegen in de warmste plek van het schip. In de middag heb ik nog Jesus Christ Superstar gekeken en die avond heb ik met Jans (de echte machinist) nog even de watermaker aangezet en daarna ben ik gaan slapen. De volgende en laatste ochtend van de scheepsovername heb ik hem nog uitgezet en het olieniveau van de stuurpomp (voor het sturen met het pookje in de stuurhut) gecontroleerd. Na de lunch was de scheepsovername voorbij en had ik gewoon weer wacht.
Ik heb genoten van mijn tijd als machinist op de Thalassa. Ik vond het leuk nieuwe dingen te leren en lekker bezig te zijn. Vies worden vond ik niet erg, de fotograaf onder de leerlingen wilde met ons graag nog even naar beneden voor een paar mooie foto’s. Ons werk wordt niet altijd gezien, maar toch zijn we net zo belangrijk als de andere bemanning.
Op 2 maart iets na de lunch stopte Sam de motor. Zouden we eindelijk gaan zeilen? Ik had nog niet over kunnen nadenken of het schalde al door de salon: we gaan zwemmen in de Florida street. Het was eigenlijk helemaal niet mogelijk om te zeilen, want er stond helemaal geen wind. Iedereen moest in zijn zwemkleding naar het middendek komen en terwijl ik nog bezig was met de reddingsboei achter de boot hangen, lagen de eerste mensen er al een. Toen ik er zelf in sprong, besefte ik dat ik van een meter of twee hoog in water sprong van meer dan een halve kilometer diep en daarna dat ik nog nooit in zulk helder blauw water had gezwommen. Geweldig was dat. Je kon geen land zien, we waren bijna helemaal alleen dobberend ergens tussen de Bahama’s en de VS. Het enige jammere was dat een boorplatform dat werd gesleept het beeld een beetje verpeste en misschien de zwevende plastic vervuiling. Maar dat wegdenkend was het vooral enorm genieten.
Ik had mijn camera natuurlijk bij me en dat betekende dat ik constant gevraagd werd of ik foto’s of filmpjes van iedereen kon maken. Wie wil dat nou niet? Een foto van jou midden in het water zo ver als je kijken kan? En bedenk je even dat we dus gezwommen hebben in die beruchte Bermuda driehoek. Gerust: iedereen heeft het overleeft.
Inmiddels zitten we alweer op de Noordelijke Atlantische Oceaan en is het weer wat onrustiger geworden. Er is wind en de we zeilen lekker door. Bermuda duurt nog even, maar het weer ziet er geweldig uit.
Volgende week zijn we hopelijk, zonder al teveel pech, al op Bermuda.